Langbroekerdijk 10 “Sterkenburg”



Foto: Renk Knol 2000

Het landgoed Sterkenburg is ± 250 hectare groot. Het bestaat uit landerijen met diverse boerderijen aan de Langbroekerdijk, Gooijerdijk en Sterkenburglaan. In het centrum ligt temidden van een gracht en bossages het kasteel met in de directe omgeving de tot woonhuis verbouwde oranjerie en de voormalige tuinmanswoning. Tot het complex behoren ook een gemetselde duiventoren, ommuurde moestuin, berceau en bruggetje in neogotische stijl. Het koetshuis is in 1976 afgebrand.

Geschiedenis
Sterkenburg wordt indirect voor het eerst in de bronnen genoemd in 1261 en men neemt aan dat de ronde woontoren niet lang daarvoor door Gijsbert van Wulven is gesticht op een leen van de bisschop van Utrecht. De ronde toren was toen minder hoog dan thans. De zoon van Gijsbert, Ernst, liet zich Van Sterkenburg noemen. Deze geslachtsnaam was echter geen lang leven beschoren, want zijn zoon Gijsbert is meteen de laatste Van Sterkenburg in mannelijke lijn. Via Gijsberts dochter Catharina kwam het versterkte huis Sterkenburg in 1456 in handen van haar man Wouter van IJzendoorn. Het kasteel was nog in bezit van deze familie toen in 1536 Sterkenburg door de Staten van Utrecht als ridderhofstad werd erkend. Tijdens de Van IJzendoorns is Sterkenburg waarschijnlijk uitgebreid met een vierkante toren en is de ronde toren hoger opgetrokken. In 1565 werd de laatste Van IJzendoorn met de ridderhofstad beleend. Deze telg, Mechteld van IJzendoorn, was gehuwd met Reinier van Aeswijn. Reinier had tijdens het begin van de tachtigjarige oorlog een vooraanstaande positie in het Sticht. Hij ondertekende mede de Unie van Utrecht en voerde het bevel, samen met de heer van Moersbergen, over een legereenheid die door de Staten van Utrecht was ingezet tegen de Spanjaarden. Ook liet hij in verband met de veiligheid van de streek toe dat op Sterkenburg een garnizoen Staatse troepen werd gelegerd. Aeswijns zoon Antonie was de volgende bezitter van het goed en van hem is bekend dat hij het inmiddels al fors uitgebreide kasteel in 1626 voorzag van een poortgehouw op de voorburcht. Antonie liet zijn Sterkenburgse bezittingen na aan zijn gelijknamige neef in 1646. Het verwerven van dit fortuin zou echter een onfortuinlijk dramatisch vervolg hebben. Op 6 juni 1647 werd Antonie 11 vermoord aangetroffen in het bos nabij zijn pas verkregen kasteel ‘ Omtrent het motief en de dader tastte men in het duister en de moord werd nimmer opgelost. De weduwe van Antonie was zwanger en baarde een dochter, hun enig kind. Deze dochter, Antonetta, gaf in 1666 haar jawoord aan Gijsbert van Mathenesse. Na het vroegtijdig overlijden van vrouw en kinderen wees Van Mathenesse zijn driejarig achterneefje als erfgenaam aan. Deze hoefde niet lang te wachten, want Gijsbert blies al vrij snel zijn laatste adem uit. Of zijn achterneefje Sterkenburg ooit gezien heeft is de vraag, want ook de nieuwe heer van Sterkenburg verwisselde binnen een jaar het tijdelijke voor het eeuwige. Sterkenburg kwam na enige erfenisperikelen toe aan de zus van de jong gestorven heer van Sterkenburg. Haar naam was Florentina van Mathenesse en zij trad in 1680 in het huwelijk met Johan van Hardenbroek, een telg uit het geslacht dat het naburige kasteel Hardenbroek in bezit had. Florentina overleefde kinderen en man en verkocht Sterkenburg in 1725 aan de weduwe van Jan Frederik Mamuchet, Catharina van Heusden. Via haar kwam het goed in bezit van zoon Jan Frederik Mamuchet, die het na zijn dood in 1740 na liet aan zijn zuster Catharina. Het kasteel werd door de Mamuchets niet zelf bewoond maar verhuurd. Catharina was gehuwd met Jan Jacob van Westrenen. Na de dood van zijn vrouw in 1741 beschikte deze raad en advocaat aan het hof van Utrecht over Sterkenburg. Het goed Sterkenburg werd ondergebracht in een majoraat, hetgeen inhield dat Sterkenburg telkens onverdeeld op de oudste zoon zou overgaan.

Het slot dat Van Westrenen in bezit had gekregen, had een onregelmatige grondslag met daarop een ronde en vierkante toren die door een tussenbouw rondom een binnenplein waren verbonden. De tussenbouw werd gekenmerkt door verschillende nokhoogten, allerhande gevelaf sluitingen, hoge schoorstenen en arkeltorentjes. Tegen het slot stond een torenachtig poortgebouw met arkeltorentjes en trapgevels. Ten zuiden van het kasteel lag de voorburcht die via een poortgebouw uit 1626 beschikbaar was. Het poortgebouw had een topgevel met in- en uitzwekende contouren. Direct op het poortgebouw sloot een Uvormig complex aan met utiliteitsruimten. De tuin bestond destijds uit een formele aanleg, verdeeld in rechthoekige vakken rondom het kasteel die waren gescheiden door paden en water. De vakken waren gevuld met hakhout, boomgaarden, moestuinen en weiland. De bosachtige omgeving moet al voor 1647 zijn ontstaan, want het lijk van Antonie II van Aeswijn werd toen immers in het bos bij Sterkenburg aangetroffen. De rechte oprijlaan was ten oosten van Sterkenburg gesitueerd, later is deze vervangen door de huidige gebogen oprijlaan die echter bij hetzelfde punt uitkomt van de voorburcht als de oude laan.

Het kasteel was in de loop van de tijd in verval geraakt en de tweede Van Westrenen, Jan André, liet het kasteel in 1767 gedeeltelijk afbreken en door een nieuwe vleugel vervangen. De nieuwe vleugel werd op de oude fundamenten gerealiseerd van het zuidelijke gedeelte van het kasteel. De plannen zijn waarschijnlijk getekend door architect J. Verkerk. Tijdens de verbouwing verdween de vierkante toren en kwam het binnenplein aan één kant vrij. De nieuwe vleugel was twee bouwlagen hoog en had een mezzanino. De tuin direct bij het huis werd na de verbouwing enigszins verlandschappelijkt. Jan André’s zoon Jan Jacob, die evenals zijn vader burgemeester van de stad Utrecht was geweest, werd in 1790 heer van het vernieuwde kasteel Sterkenburg en bijbehorende gronden. Zijn zoon, die het goed vervolgens in handen kreeg, stierf in 1827 op jonge leeftijd kinderloos te Florence. Hiermee was een einde gekomen aan het majoraat en Sterkenburg werd in 1829 in een openbare veiling te koop aangeboden. Het echtpaar P.A. Hinlopen en A.M.C. Hinlopen-Van Westrenen (een halfzus van de laatste eigenaar van Sterkenburg) kochten het goed op de veiling.

Dit echtpaar liet vrij snel na de aankoop enkele verbeteringen aan het huis uitvoeren en de tuin reorganiseren. Het ontwerp van de tuinreorganisatie is bewaard gebleven en wordt toegeschreven aan Hendrik van Lunteren. Hij heeft waarschijnlijk ook de hand gehad in de verbouwing van het kasteel. Het tuinontwerp is waarschijnlijk niet geheel volgens plan verwezenlijkt. De hoofdstructuur met vakken en zichtas naar het zuiden bleef gehandhaafd; enkele vakken werden opnieuw ingevuld. De belangrijkste veranderingen waren: een nieuw gebogen tracé voor de oprijlaan en de aanleg van verschillende slingerpaden door bossen, struiken en over een weiland ten zuiden van het kasteel. De blik over de vrijgehouden zichtas werd over een gazon omzoomd met bomen en heesters geleid.

Vanaf 1841 verhuurde het echtpaar Hinlopen het kasteel aan mevrouw J.M. Kneppelhoutde Gijselaar, de moeder van de schrijver J. Kneppelhout, alias Klikspaan, en van K.J.F.C. Kneppelhout, die in 1848 Sterkenburg overnam van het echtpaar Hinlopen. De dertigjarige Karel Kneppelhout liet het kasteel uitgezonderd de ronde’toren afbreken en bouwde op de fundamenten een nieuw huis. Een gedenksteen met de tekst: ‘Vrouwe U.M. Kneppelhout geb. Braam heeft deze steen gesteld Ao. 1848 den 4. Aug.’ herinnert aan deze verbouwing. De bouwactiviteiten zouden over verscheidene jaren verspreid worden. In de ronde toren werden enkele vensters uitgehakt en de top van de toren werd verfraaid met een boogfries en kantelen. In 1867 verrees achter het woongebouw opnieuw een vierkante toren. De toestand van Sterkenburg is nadien niet meer ingrijpend gewijzigd. Als heer van de ambachtsheerlijkheid Sterkenburg voelde Karel Kneppelhout zich gerechtigd om ‘Van Sterkenburg’ aan zijn familienaam toe te voegen. Kneppelhout verbleef veelvuldig op zijn nieuwe kasteel en wijzigde het een en ander aan de bebouwing en tuinaanleg. In 1856 verving hij de oude tuinmanswoning en in de jaren zestig van de vorige eeuw liet hij de sloten langs de zichtas vergraven tot een slingerend geheel en over de sloot werd een brug geslagen. In 1862 verrees de duiventoren in een weiland ten oosten van het kasteelterrein en in 1865 bouwde Kneppelhout van Sterkenburg een oranjerie ten zuiden van het kasteel. Deze oranjerie is in 1979 deels nieuw opgetrokken en van een etage voorzien en wordt nu als woonhuis gebruikt door nazaten van Kneppelhout. Deze nazaten van Karel Kneppelhout, leden van de familie Steengracht van Oostcapelle, zijn, uitgezonderd het kasteel, nog steeds in bezit van het circa , 245 hectare grote landgoed Sterkenburg. De tuin is in de periode 1890-1910 op enkele punten gewijzigd. Een paar sloten werden gedempt en de bouwhuizen aan de oostelijke kant van het voorplein werden gesloopt. Voorts werd er een kanaal gegraven vanaf de neogotische brug bij het begin van het voorplein langs de oranjerie naar de slingersloot. Het kasteel werd in 1978 verkocht aan de heer H. de Groot. Hij verhuurt de kamers aan particulieren. Het omgrachte kasteel bestaat uit een ronde, deels dertiende-eeuwse woontoren van circa 30 meter hoogte opgebouwd uit vijf bouwlagen, een vierkante toren uit 1867 van drie bouwlagen onder een tentdak en een daar tussenin gelegen woongebouw uit 1848, bestaande uit een souterrain en twee verdiepingen onder een schilddak. Een stenen brug uit 1863 met aansluitend een dubbele houten brug geeft via een bordes toegang tot het kasteel. Het woongebouw heeft een symmetrisch ingedeelde voorgevel met licht risalerende middenpartij waarin zich de ingang bevindt. De ingangspartij met dubbele glasdeuren en getoogd bovenlicht is voorzien van een hardstenen omlijsting evenals de boven de ingang geplaatste vensterpartij. In de omlijstingen zijn neogotische details te ontwaren. De klokvorrnige topgevel is gesierd met het wapenschild van Sterkenburg. Aan weerszijden van het middenrisaliet zien we twee hoge dubbele draaivensters met bovenlicht op de begane grond en dito kleinere vensters op de verdieping, alle bekroond door een segmentvorrnige ontlastingsboog en gepleisterd toogveld. Aan de voorzijde van de zijgevel die de verbinding vormt met de ronde toren is ter hoogte van de bel-etage een balkon aangebracht voorzien van een balustrade verfraaid met driepasbogen. Het balkon daarboven wordt ondersteund door twee vierkante kolommen. Aan de achterzijde is op de bel-etage een hangend balkon aangebracht, ondersteund door consoles van terracotta. Drie stel openslaande deuren geven toegang tot het balkon. De balustrade lijkt ogenschijnlijk op kunstig bewerkte natuursteen, maar is vervaardigd van gegoten zink door L. Schütz te Zeist. Het balkon bevindt zich ter hoogte van een van de belangrijkste vertrekken van het kasteel, de zaal. Het vertrek meet 10,50 bij 6,70 meter en is tot een hoogte van 1,50 meter bekleed met marmeren zerken. Voor de zaal ligt een hal waarin een trap met dubbele opgang aanwezig is. Gelijkvloers bevindt zich de keuken waarvan de vloer is bedekt met grauwe en witte zerken. Eén ervan dient als afsluiting van een onderliggend waterreservoir. De twee vensters hebben een achttiende-eeuwse roedenverdeling, hier is sprake van hergebruik van vensters uit het vorige huis.



Foto: Renk Knol 2000

Bij de vierkante toren zien we rondom op de begane grond hoge dubbele schuifvensters en kleinere op de verdieping voorzien van geloogde bovenlichten, qua maat in overeenstemming met de vensters van het woongebouw. Op de bovenste verdieping zijn kleine vensters met gemetselde tussenstijlen aangebracht. Het tentdak met centrale schoorsteen wordt omringd door kantelen met onderlangs lopend rondboogfries. Vanaf de vierkante toren loopt in een stompe hoek een muur achter het woongebouw langs. De muur is grotendeels opgebouwd uit een groot formaat baksteen (31,5 x 14,5 x 8 cm) en is een restant van een oude veelhoekige schildmuur die rond het kasteeleiland heeft gestaan. De ronde toren is voorzien van een gekanteelde borstwering met segmentboogfries, waarachter zich een plat dak bevindt dat te betreden is via een klein achtzijdig torentje met spitsdak. Rondom zijn op regelmatige afstand vensters in de muur uitgehakt. Waarschijnlijk bevonden zich hier eerst schietgaten of smalle lichtspleten. De toren heeft een middellijn van 10 meter buitenwerks en muren van ruim 2,50 meter dikte. De toren bestaat uit een kelder of begane grond met daarboven vier vertrekken. Het vertrek op de eerste of hoofdverdieping staat bekend als de kapel en is voorzien van een imitatie kruisribgewelf van stucwerk. In de eikenhouten vloer is een luik dat toegang geeft tot de kelder. Boven de kapel bevindt zich de eerste torenkamer. De muur is hier ook 2,60 meter dik en de middellijn binnenwerks bedraagt 4,80 meter. Deze kamer is thans alleen bereikbaar via de eerste verdieping van het aangebouwde negentiende-eeuwse huis. Direct naast de deuropening begint een in de muur uitgespaarde trap van ruim 0,70 meter breed, die echter na zeven treden een hoek maakt van 90 graden en dan overgaat in een spiltrap op vierkant grondplan. Aan het begin van de spiltrap bevindt zich een als kast ingerichte nis. Opmerkelijk is de aanwezigheid van een doodlopend trapgedeelte in de zuidwestelijke muur van de eerste torenkamer, dat uitmondt in een vensternis. Dit is waarschijnlijk de verbinding geweest tussen de toren en het oorspronkelijke woongebouw. De tweede torenkamer heeft dunnere muren, slechts 1,60 meter dik en derhalve een grotere middellijn van 6,60 meter. De derde torenkamer wordt afgedekt door een bakstenen koepelgewelf. Het grondplan heeft de vorm van een onregelmatige veelhoek. Uit afbeeldingen blijkt dat deze kamer de onderste van twee vertrekken is geweest, zodat de toren vroeger dus nog een vijfde verdieping heeft gehad.

Foto: Renk Knol 2000

In de tuin en het park rond het kasteel zijn nog enkele elementen van de landschappelijke aanleg te herkennen, met name in het gedeelte achter de oranjerie. Een brug over het kanaal verbindt de oprijlaan met het voorplein. In deze brug is een steen ingemetseld met het jaartal 1626. Deze is afkomstig uit de oude voorpoort. De leuningen zijn in neogotische stijl uitgevoerd en van zink. Aan de noord- en westzijde van het kasteel is een boomgaard gelegen. De half omheinde moestuin aan de zuidzijde van het kasteel is in gebruik bij de bewoners van de oranjerie. Naast de oranjerie bevindt zich een berceau van oude haagbeuken. De aanwezige waterpartijen zijn in de late negentiende eeuw aangelegd. Vanaf de zuidzijde van het kasteel is een zichtlijn over een groot grasveld in de richting van de Kromme Rijn. De Sterkenburglaan is aan beide zijden beplant met een dubbele rij bomen en liep oorspronkelijk lijnrecht door in de richting van de Driebergsestraatweg tussen Driebergen en Doorn. Thans houdt de weg op bij de Gooijerdijk.

Lit: Bardet, 1975, p. 274-276; Buro Maas, 1984, IV nr. 24; Demoed, 1974, p. 50-53; Gulick, 1960, p. 182-190; Kransberg, 1979, p. 105-107; Olde Meierink, 1995, p. 416-421; Wijck, 1987, p. 327; Wit, 1996.
besluit: 00000000   categorie R   dbr 203A 203B

bron: Monumenten Inventarisatie Provincie Utrecht, 1996; Driebergen-Rijsenburg, Geschiedenis en Architectuur