Langbroekerdijk 4



Foto: Renk Knol zomer 2000

Van de oude ridderhofstad Rijsenburg resteren nog het poortgebouw (in gewijzigde vorm), enkele funderingsresten en restanten van de oude boerderij op de voorburcht. Rijsenburg is gesticht in het midden van de dertiende eeuw in de vorm van een woontoren. Tijdens de troebelen tussen Gijsbrecht van Amstel enerzijds en bisschop Jan van Nassau met Reinoud 1 graaf van Gelre anderzijds werd de toren verwoest. Dit moet in 1274 (of 1268) geweest zijn. Het duurde enkele jaren voordat het kasteel weer opgebouwd werd door Willem Proys van Rijswijk. Tussen 1331 en 1349 is Jan van Rijsenburgh met het goed beleend geweest. Voordat hij heer van Rijsenburg werd, moest hij aan zijn leenheer, de bisschop van Utrecht, verklaren dat hij het huis niet zou beschadigen en open zou stellen voor vijanden van de bisschop. Nadat hij in 1349 gesneuveld was in een aanval op de stad Oudewater, werd het aan de bisschop van Utrecht overgelaten wie de nieuwe eigenaar van Rijsenburgh zou worden: Johan van Langerak of Gijsbert van Abcoude. Hoe dat precies is afgelopen, is niet duidelijk. Bekend is in ieder geval dat Johan van Limbeek, bastaardzoon van Gijsbert van Abcoude, Rijsenburg in 1397 verkocht aan Gijsbert van Vianen. Kleinzoon Zweder van Vianen had geen mannelijke nazaten, waardoor in 1517 zijn oudste dochter Gijsberta met Rijsenburgwerd beleend na de dood van haar vader. Zij was na een schaking in 1492 in het huwelijksbootje getreden met Gerhard van Culenborch. Dit huwelijk werd destijds niet door de leden van de familie Van Vianen in dank afgenomen en toen Rijsenburg als Gijsberta’s erfdeel in handen van haar zoon Gerrit van Culenborch kwam, bleek de rancune nog diep te zitten. De familie Van Vianen maakte ook aanspraken op Rijsenburg_en het conflict werd via een slepend proces in het voordeel van Gerrit beslecht. In 1530 werd Gerrit officieel beleend met Rijsenburg, nadat hij in 1528 al als lid van de ridderschap van het Sticht was ingeschreven. In 1536 werd Rijsenburgh als ridderhofstad erkend. Een ridderhofstad is een moeilijk te definiëren begrip dat in het leven is geroepen in verband met het heffen van een belasting, het zogenaamde huisgeld. Na de IJsselsteinse oorlog (1510-1511) werd het bestuur van het Sticht geconfronteerd met een lege staatskas. Een belasting op huizen leek een probaat middel om de kale bodem van de staatskas uit het zicht te onttrekken. Maar zoals bijna elke belasting ontheffingen kent om een zweem van rechtvaardigheid te creëren, kende ook deze belasting vrijstellingen. Degenen die een ridderhofstad in bezit hadden, hoefden geen huisgeld te betalen. Maar wat was nu precies een ridderhofstad? Na jaren van discussies werd in 1536 een lijst van ridderhof steden opgesteld door de Staten van Utrecht. De criteria waar men vanuit ging waren: de eigenaar van een ridderhofstad moest tot het ridderschap behoren (vandaar de toevoeging ridder), de hofstad diende een versterkt huis te zijn met grachten en ophaalbrug, en bij het gebouw moest een boerderij aanwezig zijn. Rijsenburg voldeed aan deze eisen en de woontoren was al uitgegroeid tot een aanzienlijke burcht, getuige een omschrijving van het goed in 1543: ‘schone triumphantelijke princelijke woninge met twee schone voorborchten, eicks bijsonder bemuert en begraeft met bauhuyse, peertstal, torfhuys, wagenhuys, moeshuys, stenen duyfhuys, schone toren en seven welgestelde cameren’.

Met heer Jacob van Culenborch van Rijsenburgh stierf in 1681 deze tak van de familie Culenborch in mannelijke lijn uit. Zijn zuster Geertruid bracht het goed in het geslacht van haar man Cornelis Franicois van Heemskerk. Toen ook dit geslacht in rechtstreekse lijn in 1767 uitstierf, liet de laatste telg jonkvrouw Hendrina Justina van Heemskerk de ridderhofstad bij testament na aan Marie Anna Geertruid van Bemmel. Van haar erfde haar kleinzoon Willem Jacob Joseph baron van der Heyden tot Baak het kasteel. Hij verkocht het in 1798 aan Justus Hendrik Wiedeman, die het op zijn beurt overdeed aan Willem van Dam ten behoeve van Hendrik de Roo. Deze laatste schijnt het niet geaccepteerd te hebben, waarna het goed uiteindelijk in 1806 verkocht werd aan Petrus Judocus van Oosthuyse. Het kasteel zelf was, uitgezonderd het poortgebouw uit 1635, kort tevoren al gesloopt. Het poortgebouw is een rechthoekig bakstenen gebouw onder een met pannen gedekt schilddak en een poortdoorgang voorzien van een vlakke houten zoldering. Het dak dateert uit de achttiende eeuw. In de latei boven de doorgang aan de voorzijde is het opschrift Rijsenburgh aangebracht. In de eikenhouten poortdeur is in spijkers het jaartal 1635 vermeld. Boven de schuurdeuren in de linkerzijgevel prijkt een gevelsteen met het alliantiewapen van Cornelis Francois van Heemskerk en Geertruid van Culenborch van Rijsenburg. Het poortgebouw is in 1985 gerestaureerd. De poort gaf via een oprit vanaf de Langbroekerdijk toegang tot het ommuurde voorplein tussen de eerste en de tweede kasteelgracht. Op dit voorplein stond van oudsher een boerderij.

De huidige boerderij, een langhuisboerderij met afgewolfd zadeldak, is omstreeks 1850 gebouwd op de fundamenten van de oudere voorgangster. Geheel rechts bevindt zich een opkamer,met daaronder een kelder met stenen tongewelf, die een overblijfsel is van de middeleeuwse boerderij.
Lit: Bardet, 1975, p. 242-245; Harzing, 1967; Olde Meierink, 1995, p. 396-399.
besluit: 00000000   categorie R   dbr 200

bron: Monumenten Inventarisatie Provincie Utrecht, 1996; Driebergen-Rijsenburg, Geschiedenis en Architectuur