Hoofdstraat 9 Bornia
Foto: Renk Knol 2000
Stichters van het landgoed Bornia zijn vader en zoon Jan Kol uit Utrecht, telgen uit een bankiersgeslacht, die al het naastgelegen landgoed De Breul in bezit hadden. Zij breidden in de tweede helft van de negentiende eeuw hun grondbezit uit en stichtten verschillende buitenplaatsen. Naast grote buitenhuizen beschikten zij ook over verscheidene hofsteden in de omgeving, zoals Brandolie (zie Hoofdstraat 26) en het Ooievaarsnest (in 1921 afgebrand). In 1870 liet Jan Kol jr. op de fundamenten van de zeventiende-eeuwse hofstede Brandolie een neoelassicistisch buitenhuis bouwen dat al spoedig de naam Bornia kreeg. De naam zou ontleend zijn aan het oude Bornia-state in het tegenwoordige stadsgebied van Leeuwarden en betekent grensgebied. In 1873 werd de heer J.J. Uitwerf Sterling, advocaat en directeur van de Rhijnspoorweg Maatschappij de nieuwe eigenaar van het huis Bornia en de bijbehorende uitgestrekte gronden, voornamelijk bestaande uit zandvlakten met heidevelden en kreupelhout. In zijn opdracht werd een begin gemaakt r»e,t de eerste bosaanieg. In 1894 werd een gedeelte van het noordelijke grondbezit verkocht aan de familie Taets van Amerongen en anderen. Dit werd de kern van het landgoed Heidestein. De rest van Bornia werd inclusief het huis verkocht aan de familie Du Marchie van Voorthuysen, die het vervolgens overdeed aan de in Indië geboren C.T.F.T Thurkow, commissaris van de cultuurmijnen. Via zijn dochter kwam het huis met een groot gedeelte van de grond in het bezit van de familie Clifford Kocq van Breugel. In die tijd verbleef de dichter P.C. Boutens als vriend van de eigenaar vaak op Bornia. Het huis werd in 1923 door de firma Fukkink uitgebreid met een kelder en bergplaats. In hetzelfde jaar werd het terrein ten zuiden van de spoorlijn verkocht en kwam het grootste deel in handen van de gemeente Driebergen. Het gebied ten noorden van de Arnhemsebovenweg met de Melvill van Carnbeelaan en omgeving werd door particulieren geëxploiteerd. Tijdens de Tweede Wereldoorlog is de buitenplaats door de Duitsers gevorderd geweest en werd een commandobunker op het terrein gebouwd (zie Breullaan l). Het huis zelf werd leeggeroofd en het archief van Bornia is toen verloren gegaan. Omstreeks 1951 zijn de gevels van het buitenhuis Bornia verhoogd, werd het trappenhuis van nieuwe vensters voorzien en vond een wijziging van de kamerindeling plaats.
Het landgoed is thans 324 hectare groot. Hiervan zijn 300 hectare eigendom en onder beheer van de stichting Het Utrechts Landschap. Het betreft voornamelijk bossen van loofen naaldhout en natuurgebieden met enkele restanten stuifzand en beekjes, die onder strikte voorwaarden toegankelijk zijn voor het publiek. In het gedeelte van het landgoed dat grenst aan Heidestein, staan enkele woonhuizen, oorspronkelijk dienstwoningen bij Bornia, die grotendeels verkocht zijn aan particulieren. Ook liggen er restanten van een spoorlijntje, omstreeks 1915 aangelegd door Thurkow voor zand- en houttransport en recreatieve doeleinden. De resterende 24 hectare gelegen tussen de Hoofdstraat en de Arnhemsebovenweg zijn eigendom van mevrouw J.C.A. de Beaufort-Clifford Kocq van Breugel en zijn niet voor het publiek toegankelijk. Hier staan het hoofdgebouw en de verschillende bijgebouwen. Het park rond het hoofdgebouw is in landschappelijke stijl aangelegd. In het park waren een rosarium (achter het koetshuis), een moestuin, een zwembad en tennisbaan aanwezig. Rond 1910 heeft tuinarchitect L.A. Springer (1855-1940) een ontwerp in gemengde stijl getekend voor Bornia. Dit ontwerp is niet uitgevoerd.
Het op een lichte verhoging gesitueerde witgepleisterde huis heeft een min of meer vierkante plattegrond en bestaat uit een souterrain en drie verdiepingen onder een samengesteld, leien dak. De hoofdingang bevindt zich in een licht risalerende middenpartij aan de noordzijde. Vanuit de vestibule leiden vier treden naar de hoger gelegen verdieping. Aan de oostzijde is een erker aangebracht met balkon. Hieronder is de toegang tot het souterrain. Aan de zuidzijde zien we een driezijdige erker met balkon en een grote glazen serre voorzien van metalen kozijnen. In de westgevel bevindt zich een verlaagde toegang tot de garage die tegen het hoofdgebouw is gebouwd. Rondom zijn op de eerste verdieping of bel-etage stolpvensters of tuindeuren met bovenlicht aangebracht en op de tweede en derde verdieping zesruits schuifvensters. Alle vensters zijn licht getoogd. De sobere detaillering bestaat uit profiellijsten met paneelornament, pilasters tussen de vensters en aan de zuidzijde een kroonlijst met segmentboog, versierd met bloemmotieven in stucwerk.
Direct rond het hoofdgebouw liggen grote gazons met oude solitaire bomen en enkele boomgroepen. In de tuin bevinden zich groepen rododendrons, een lange oude rododendronlaan en diverse slingerende grindpaden. De ingang aan de Hoofdstraat wordt via een kastanje-, linde- en cypressenlaan verbonden met de ingang aan de Arnhemsebovenweg. Bij iedere ingang staan bakstenen hekzuilen met natuurstenen ornamenten. Naast de toegang aan de Hoofdstraat ligt nog een weiland met populieren. Aan de noordzijde van het hoofdgebouw ligt een rechthoekige natuurstenen vijver met bronzen beeld. Naast de vijver staan geschoren taxusblokken, een restant van het doolhof dat omstreeks 1920 werd aangelegd. Verder noordwaarts in het park treffen we een koetshuis, een oranjerie, een moestuin met kassen, een badhuis met zwembad en een tennisbaan aan. Aan de westzijde van het hoofdgebouw staat een opvallende fietsenstalling.
Arch: BV-219. Lit: Buro Maas, 1986, V nr. 27; Steenwijk, 1992, p. 122; Tromp, 1973.
Fietsenstalling
Foto: Renk Knol 2000
De fietsenstalling in de vorm van een tempeltje is gebouwd in 1921 (volgens het opschrift) of in 1923 (volgens de bouwaanvraag). Het ontwerp is gemaakt door J.C. van Dusschoten in opdracht van J.R. Clifford Kocq van Breugel. Het is een grijs-wit geschilderd rechthoekig gebouwtje, gedeeltelijk in steen en gedeeltelijk in hout opgetrokken. Een loggia met vier Toscaanse zuilen, die drie vlakke bogen dragen, wordt bekroond door een kroonlijst met fronton. Boven de middelste boog is in Romeinse cijfers het jaartal 1921 (MCMXXI) aangebracht. Binnen de loggia bevinden zich drie deuren naar een bergruimte.
Arch: BV-219.
Badhuis met zwembad
Het grotendeels houten badhuis dateert uit 1925. Het ontwerp werd geleverd door H. van Dusschoten in opdracht van jhr. Clifford Kocq van Breugel. Oorspronkelijk stond op het midden van het badhuis een pagode-achtige opbouw. Deze extravagante toevoeging is later verwijderd. Het langgerekte pand bestaat uit één bouwlaag onder een gedrukt zadedak met golfplaten gedekt. De wanden zijn van gepotdekselde delen op een gemetselde voet voorzien van ruw pleisterwerk. Aan de zijde van het zwembassin zijn grote vensters aangebracht en tuindeuren die toegang geven tot een smal terras langs het bassin. Het zwembad is een rechthoekig betonnen en betegeld basin.
Arch: BV4
bron: Monumenten Inventarisatie Provincie Utrecht, 1996; Driebergen-Rijsenburg, Geschiedenis en Architectuur
besluit: 08031994 01031999 categorie 1 R M dbr 123F 123G 123H
Toevoeging van Arie J.W. van Voorthuijsen
De heer Jacobus Johannes Uijterwerff Sterling, de eerste bewoner van Bornia onder Driebergen, was gehuwd met Elisabeth Dodonea Buma.
Zij is geboren op 2 Maart 1847 op Bornia-state te Wierdum, gemeente Baarderadeel en overleden op Bornia te Driebergen op 5 Juni 1882. Bornia-state was herbouwd door haar vader Wibo Bernhardus Buma.
Groet van
AJWvVo.